Drie broers – Hubert, Lambert en Jan – spelen op een weiland in hun geboortedorp Maaseik. Lambert draagt zijn jongere broertje Jan op zijn rug en sprint over het gras, terwijl Hubert languit op de grond ligt. Eventjes later ploffen Lambert en Jan neer langs Hubert, die ondertussen poppetjes tekent in wat modder. Jan vraagt wat hij aan het doen is, waarop Hubert antwoord dat hij de mens door de ogen van de Heer in beeld brengt. Jan leunt naar voren en begint geconcentreerd de bewegingen van zijn broer na te doen. Hubert merkt dit op, glimlacht, en grijpt de hand van Jan. Hij tekent met de hand van Jan menselijke vormen in de modder: een ovaal voor het hoofd, amandelen voor de ogen, een kromming als mond. Hij maakt de afbeelding compleet door het figuur te omhullen in een lang gewaad. Hij vertelt Jan dat het de Heilige Maagd moet voorstellen. Jan kijkt verwonderd. Hubert grijpt opnieuw zijn hand en tekent een nieuw figuur, waarbij hij het proces stap voor stap uitlegt.

 

Enkele jaren later. De broeders zijn nu ouder en ze dragen hun bezittingen uit een oud herenhuis, waarna ze de objecten weer inlaadden in een kar die getrokken wordt door een boerenknol. Hubert duwt het laatste paar voorwerpen in de kar en draait zich dan om naar zijn broers. Jan, die nu een jonge man van zestien is, werpt een laatste blik op het gebouw dat hij al jaren zijn thuis noemt. Zijn oudere broers leggen in stilte hun hand op zijn schouder. Ze blijven nog enkele minuten staren naar het herenhuis, waarna ze zich omdraaien en wegrijden in de kar. Bij het vallen van de avond besluiten ze onderdak en bescherming te zoeken in een herberg. Wanneer ze voor een kamer opteren en er naar hun naam gevraagd wordt, antwoord Hubert: “Hubert van Eyck, Lambert van Eyck en Jan van Eyck.”

 

Het jaar 1417 breekt aan. De nu tweeëntwintigjarige Jan van Eyck meldt zich aan bij Jan van Beieren, de prins-bisschop van Luik, om in diens dienst te werken. Deze heeft datzelfde jaar besloten om zijn status in het prinsbisdom op te geven, en vergaart ondertussen veel macht als heerser van de graafschappen Zeeland en Henegouwen. Na het kort tentoonstellen van zijn kunnen wordt Jan van Eyck aangenomen. Hij krijgt in het hof van Jan van Beieren de positie van ‘assistent-schilder’ toegewezen. Gedurende twee jaar helpt hij andere schilders bij het creëren en voltooien van opdrachten voor de hertog en edelen. Men bemerkt al snel zijn talent, en Jan krijgt een aanzienlijke populariteit binnen het hof. In 1419 nodigt Jan van Beieren Jacoba, gravin van Holland en zijn nicht, uit aan zijn hof. Hij lokt haar onder het mom van ‘gezamenlijke rouw omwille van het verlies van haar vader, Willem IV.’ Ze verblijft er enkele dagen, maar verdwijnt plotsklaps. Even later krijgt men te horen dat Jacoba haar intrede in een klooster heeft gedaan, en dat Jan van Beieren nu ook de heerschappij over Holland heeft gekregen. Al snel ontstaan er geruchten dat de hertog de gravin door middel van smerige listen heeft verplicht om haar toevlucht in het klooster te zoeken.

Niet lang na de feiten krijgt Jan van Eyck bezoek van de hertog, die overweldigt was door de verhalen over zijn talent en verfijndheid. Jan van Beieren benoemt hem vervolgens tot hofschilder, en verzoekt Jan om zo snel mogelijk zijn verplaatsing naar het ‘Binnenhof’, de vorstelijke residentie in Den Haag, te regelen. Dit doet hij, en hij leeft de volgende paar jaar in welvaart.

In 1420 ontvangt Jan een brief van zijn broer Hubert, die in Brugge zijn schildersatelier heeft opgestart. In de brief schrijft hij dat hij in opdracht van de patriciër Joos Vijd en zijn vrouw een schilderwerk moet maken, waarbij hij graag de hulp van Jan zou inroepen. Jan heeft ondertussen een fikse status gekregen in Den Haag, en bevindt zich in een situatie waarbij het onmogelijk is om gewoon zijn spullen te pakken en te vertrekken. Hij besluit daarom terug te schrijven dat hij nu niet zal kunnen helpen, maar dat hij van zodra zijn verplichtingen vermindert zijn aan de reis naar Brugge zou beginnen.

Vijf jaar later slaat het noodlot toe bij Jan van Beieren. Hij wordt vergiftigd teruggevonden in zijn residentie in Den Haag. Ten gevolge van deze gebeurtenis verliest Jan van Eyck zijn positie als hofschilder. Omdat hij nu ook zijn onderdak was verloren, besloot Jan naar Brugge te reizen om er zijn broer te helpen met zijn schilderwerk. Na een hartelijk terugzien en een copieuze maaltijd sluiten de broers zich op in het atelier. Hier helpt Jan zijn broer Hubert en zijn assistenten gedurende vijf maanden met het schilderen van het Lam Gods.

 

Maanden later ontvangt Jan een brief van Filips de Goede, de opvolger van Jan van Beieren, waarin staat dat deze hem graag terug zou willen als hofschilder. Hierop vertrekt Jan naar Rijsel, waar hij al snel in nauw contact staat met de hertog. De twee mannen bouwen uiteindelijk een soort vriendschap op. Jan wordt nu ook tot kamerheer benoemd, en maakt al snel enkele reizen voor Filips. Zo vertrekt hij eerst op bedevaart van Italië naar Jeruzalem, en daarna op een geheime reis door het Ottomaanse Rijk.

Bij terugkomst van zijn reizen krijgt Jan te horen dat zijn oudere broer, Hubert, gestorven is. Hij krijgt toelating van Filips om voor korte tijd naar Brugge te trekken en zo de begrafenis van Hubert bij te wonen. Hierop reist Jan naar het atelier van Hubert in Brugge waar hij samen met diens assistenten verder werkt aan het Lam Gods.

Enkele maanden later vertrekt hij terug naar Rijsel om er zijn plichten als kamerheer en hofschilder weer uit te voeren. Hij krijgt een nieuwe opdracht. Samen met enkele Bourgondische edelen zal hij vertrekken naar Portugal, waar er onderhandelingen plaatsvinden over een eventueel huwelijk tussen Filips de Goede en Isabella van Portugal. Wanneer hij er aankomt schildert hij twee portretten van Isabella, die hij verstuurd naar de hertog. Kort daarna vertrekt hij met enkele Bourgondiërs op een bedevaart naar Santiago de Compostella. Op deze doortocht ontmoet Jan koning Juan II van Castilië en koning Mohammed van Granada. Wanneer hij terug aankomt in Portugal is er een antwoord van Filips aangekomen, waarin hij akkoord gaat met de verloving. Ze blijven nog twee dagen in Portugal, maar vertrekken dan per schip naar Rijsel. Op kerstdag komt Isabella aan in de Nederlanden, waar ze de echtgenote van Filips de Goede wordt.

 

Kort na het afleveren van Isabella in Rijsel vertrekt Jan van Eyck, met toestemming van Filips, terug naar Brugge – waar hij verder werkt aan het Lam Gods. In 1432 is het eindelijk voltooid, en het wordt het tentoongesteld in de kathedraal van Gent. Op diezelfde dag wordt ook de zoon van Filips de Goede en Isabella, Joos van Gent, gedoopt. Later die dag ontmoet Jan zijn toekomstige vrouw, Margaretha, wie hij haast onmiddellijk het hof maakt. Jan besluit zich permanent in Brugge te vestigen en neemt het atelier van zijn overleden broer, Hubert, over. Hier krijgt hij regelmatig bezoek van de magistraat van Brugge, Filips de Goede en Margaretha. Een jaar later trouwt hij met Margaretha. Op zijn huwelijksdag is hij herenigd met zijn andere broer, Lambert, die al enkele jaren naar verschillende landen is gereisd en geld verdiende door hier en daar klusjes op te knappen of een klein schilderij of beeldhouwwerkje te verkopen. Lambert verteld zijn broer dat hij besloten heeft zich te settlen in Brugge, om zo dicht bij zijn familie te zijn – beschaamd dat hij er niet was toen hun oudere broer Hubert het leven liet. De twee broers omhelzen elkaar en Jan biedt hem onderdak aan.

Enige tijd later wordt Jan een roemrijk persoon in Brugge, waar zijn atelier de ene opdracht na de andere aanneemt. Hij krijgt af en toe hulp van zijn broer Lambert, die net zoals tijdens zijn ‘reisperiode’ het ene klusje na het andere aanneemt en nooit vast werk wilt. Margaretha is ondertussen zwanger van hun eerste kind. Ze bevalt uiteindelijk van een gezond zoontje, die het echtpaar Fillipot doopt – naar zijn peetvader, Filips de Goede. De hertog schenkt hen zes zilveren bekers bij het doopfeest.

Een jaar later, terwijl zijn vrouw Margaretha zwanger is van hun dochter Livina van Eyck, ontvangt het echtpaar een bezoek van Filips, die Jan vraagt om voor hem nog een reis te maken. De hertog belooft hem hiervoor een royale vergoeding, waarna Jan accepteert. Hij trekt naar Arras om er de deelnemers van het Vredescongres te schilderen. Na nog één laatste geheime reis voor de hertog keert Jan terug naar zijn gezin in Brugge. Zijn vrouw is reeds bevallen van hun dochtertje, Livina, die inmiddels haar tweede verjaardag heeft gepasseerd. Jan belooft zijn gezin nooit meer voor zo een lange tijd weg te gaan, en hij omhelst zijn vrouw en kinderen. Vier jaar later sterft Jan in zijn huis in Brugge, in het bijzijn van zijn gezin en broer, Lambert. Wanneer het nieuws de hertog heeft bereikt reist deze meteen naar Brugge. Filips geeft Margaretha een eenmalige vergoeding ter waarde van de lijfrente van Jan als financiële steun. Hij neemt afscheid van zijn vriend, en belooft het gezin regelmatig op te zoeken.

 

Enkele jaren later, in 1449, treedt Livina in een klooster in Maaseik in, het geboortedorp van haar vader. Margaretha verkoopt het huis in Brugge en doekt het atelier op. Ze vertrekt samen met Lambert en haar zoon Filippot naar een andere plek, omdat het financieel niet mogelijk meer was om nog in Brugge te blijven wonen.

 

Hoe het verder afliep met het gezin van Jan van Eyck blijft een mysterie...

Door Silke Seneca

Maak jouw eigen website met JouwWeb